NNG Jubileumreis
Eind afgelopen jaar streek Nederland een halve eeuw geleden, op 31 december 1962, gedwongen door de Verenigde Staten én de Verenigde Naties, in het toenmalige Hollandia, ooit de hoofdstad van Nederlands Nieuw-Guinea, definitief de vlag in de Oost.
Reden genoeg voor grote groepen bestuursambtenaren, kolonisten en militairen van weleer om nu, een halve eeuw later, een herdenkingsreis te maken, een reis terug naar hun verleden toen ze nog jong en veelbelovend waren en geen van allen konden geloven dat Nederlandse politici met een slechte hand kaarten een pokerspel speelden met als inzet hun leven.
Deze reportage volgt een gemengd gezelschap van bestuurders, kolonisten, marine, mariniers en landmacht, niet alleen op zoek naar toen, maar vooral naar de zegeningen van de Indonesische eenheidsstaat. Ze hebben die niet kunnen vinden. In tegendeel.
Een halve eeuw geleden streek Nederland in Hollandia definitief de vlag in de Oost
'Hoe kun je nu een vis verkopen die
gratis voor iedereen in zee zwemt?'
Door Andreas Schelfhout
De hartelijkheid van de bevolking, Papoea's die naar je toekomen, niet om je een namaakhorloge of verzilverde koperen armband aan te smeren, maar om je te begroeten, welkom te heten, je een hand te geven.
Met daarbij altijd weer de onvermijdelijke vragen: Wanneer komen jullie terug? En: samen op de foto?
En in tegenstelling daarvan het botte gedrag van de transmigranten die vanuit de hele Gordel van Smaragd naar Papoea trekken voor een nieuw bestaan, een bestaan waarvoor de Papoea's geacht worden een stapje opzij te zetten, maar dat natuurlijk niet van harte doen. Want het zijn vooral de migranten die stamlanden in bezit nemen, stukken bos kappen voor de aanleg van groentetuinen en alle grotere plaatsen in Papoea in vuilnisbelten hebben veranderd.
Dat zijn zo een paar observaties van het reisgezelschap. Verder is het voor iedereen alle dagen heet, heter, heetst en zorgen gedurende de hele reis slechts twee moessonbuien van watervalkwaliteit voor enige verkoeling.
Heet, heter, heetst. In de lome hitte van de middag zit het gezelschap vast in Kaimana en kijkt berustend uit naar de zee en naar de verkeersweg vlak voor het hotel, veel minder druk dan in de voorgaande dagen. De gids is zojuist komen vertellen dat Kaimana “droog” staat, er is geen druppel brandstof meer te krijgen. Zelfs de rekken met flessen benzine langs de weg zijn allemaal leeg. Uitverkocht.
En dat betekent dat de voorgenomen tocht per longboat naar enkele afgelegen kampongs niet door kan gaan, althans niet vandaag. Ze zitten maar, zweten en kijken. Naar de geluksvogels die nog rijden, naar mannen die hun brommer duwen, naar het vuil op het strand, naar de naastgelegen Bank Papoea. In het hokje met geldautomaat naast de bank komen regelmatig mensen pinnen, Chinezen, immigranten uit de hele Archipel, Papoea's. En zonder uitzondering gooit iedereen zijn pinbonnetje weg.
Ik raap er een op. De Papoea heeft, zo lees ik, 500.000 RP uit de muur gehaald, wat minder dan vijftig euro. Zijn saldo is nog ruim 5,5 miljoen roepiah. Ik begin alle bonnetjes van pinnende Papoea's te verzamelen. De meesten pinnen een half miljoen en hebben saldi tussen de een en vijf miljoen.
Dan komt er een Chinees. Zijn auto doet het nog. Natuurlijk heeft hij wel brandstof. Ook hij pint, gooit het bonnetje weg, ik raap het op en zie een toch wat hoger saldo: ruim 59 miljoen roepiah heeft de man op zijn rekening staan, ongeveer zesduizend euro.
Al met al vormt de pinautomaat een aanwijzing dat Papoea's die meedoen aan de nieuwe multi-culturele samenleving min of meer delen in de opkomende welvaart. Ze hebben een gezin waarvan de kinderen naar school gaan, een auto of brommer, een huis met hypotheek – op een overmaats billboard prijst Bank Papoea zijn leningen aan, te bekomen tegen ruim zeven procent.
Papoea's die niet meedoen, leven vooral in afgelegen kampongs, slechts lopend of per boot te bereiken. In het bos vinden ze voedsel en vruchten in overvloed, in de rivier of zee vangen ze binnen de minuut een vis. Vissen vangen voor de verkoop, dat komt niet bij een Papoea op: “Hoe kun je nu een vis verkopen die gratis voor iedereen in zee zwemt?”
De nieuwe buren hebben daar geen enkele moeite mee. Die hebben kraampjes langs de weg of op de pasars, kraampjes die vol liggen met vers gevangen vis, vol met groente en fruit. En natuurlijk kraampjes met de nieuwste gsm's, vrijwel iedereen heeft er een en velen lopen voortdurend babbelend met zo'n ding aan hun oor.
Overgewicht
De reis begint half november op Schiphol waar in de wel zeer vroege morgen de reisgenoten binnendruppelen, in de meeste gevallen sjouwend met koffers, in tegenstelling tot gewone toeristen, met aanzienlijk overgewicht. Want naast wat iedereen zelf nodig heeft aan kleding en zo (een borreltje voor persoonlijk gebruik bijvoorbeeld), zit de bagage propvol met voetbalshirts, kleurige meisjesschoenen van Scapino, brillen, voet- en tennisballen, schriften, viltstiften, ballpoints, foto's, medicijnen, ballonnen, te veel om allemaal op te noemen. Maar geen snoepgoed. Als je dat in Papoea gaat uitdelen, moet je immers ook een tandarts meebrengen. Want tandartsen, die zijn er alleen in de grote steden als Biak, Sorong en Jayapura.
Later zal dat overgewicht het gezelschap nog parten spelen. De groep Nabire-Fak Fak-Kaimana blijkt inclusief bagage veel te zwaar voor het kleine vliegtuig, de piloot wil iemand van de groep achterlaten. Daarvan kan natuurlijk geen sprake zijn. Uiteindelijk besluit de vliegenier om twee banken uit het toestel te slopen en een hoeveelheid kerosine af te tappen. Het vliegtuig kan alsnog en met enige vertraging vertrekken. Bij aankomst in Nabire wijst de piloot op de brandstofmeter. Die staat op E, de E van empty, leeg.
Jakarta
De eerste tussenstop is in Jakarta, om aan de warmte te wennen, om geld te wisselen en natuurlijk ook om een kijkje te nemen in deze overvolle miljoenenmetropool. Bijzonder is het bezoek aan een 'Portugese' kampong waar vrijwel alleen Indonesiërs wonen met een Portugese achternaam. In de kampong worden we getrakteerd op lekkere hapjes, koel bier en vooral muziek: een mix van krontjong en ronggeng met op de (historische) achtergrond de vage herinnering aan de fado.
Nog die avond vertrekken we naar Biak, want daar willen we om te beginnen zijn. Wat we al in Jakarta zagen, is ook te zien op Biak: de verwaarlozing van huizen en gebouwen, de overmaat aan vuil op straat.
Gerard Minnee, (eens marinier, altijd marinier): “Alles wat ze niet meer nodig hebben, laten ze gewoon vallen, de bermen van de wegen, de watergangen, rond de huizen, er liggen bergen zwerfvuil. En niemand ruimt de rommel op. Gelukkig is het in de kampongs een stuk schoner.”
Een wel heel apart moment beleven we in zo'n kampong. Als we uit de auto's stappen, is het schooltje meteen in rep en roer, komen alle leerlingen naar buiten, stellen zich op en begroeten ons zingend. Dat zingen wordt nog eens dunnetjes overgedaan als de kapella kampong (de burgemeester) staand midden op de doorgaande weg het Wilhelmus zingt, zuiver, twee coupletten en woord voor woord verstaanbaar. Later zingen de toegestroomde omstanders het volkslied nog eens met hem mee. En liedjes van vroeger: Drie kleine kleutertjes en In het groene dal, in het stille dal... De oude Papoea's zijn niets vergeten en geven, net als de oude stamverhalen, hun herinnerigen aan de 'goede tijd' aan hun kinderen door.
We lijken onze gang te kunnen gaan en brengen een bezoek aan het voormalige marinekamp Sorido, in de Nederlandse tijd en ook nu nog enorm van omvang. De kazerne is nu in gebruik bij de Indonesische strijdkrachten. De wacht laat ons door, maar geeft wel twee bewakers mee, militaire politie. Wat later, als we rondstruinen in de totaal vervallen vroegere eetzaal, krijgen we meer aandacht. Twee mannen hebben zich bij ons gezelschap gevoegd en filmen alles, met geluid. Als ik vraag naar het waarom, blijft het antwoord vaag: “Voor het archief van de basis.”
Dodenappèl
In het oude KLM-hotel op Biak komt het gezelschap samen voor een dodenappèl van alle omgekomen militairen in de periode 1942-1962, een periode van twintig jaar strijd.
Niet alleen de 156 Nederlandse militairen, ook de meer dan vierduizend manschappen die de Amerikanen en Australiërs verloren bij de herovering van Nieuw-Guinea op Japan, worden herdacht. En natuurlijk de gesneuvelde soldaten van het Papoea Vrijwilligers Korps (PVK), de gidsen en de dragers.
Na een kort openingswoord worden de namen van al die jong gestorven Nederlandse jongens afgeroepen, van en met de gebroeders Gijbels in 1942 tot en met marinier Peter Mannie en luitenant Charles Moreu die één dag voor het staakt-het-vuren in 1962 sneuvelen.
Het veel emoties oproepende dodenappèl wordt enkele malen onderbroken door toepasselijke muziek, Old soldiers never die bijvoorbeeld en een lied van de 'sweetheart of the forces' Wieteke van Dort:
….toen hij terugkwam uit de Oost
zo jong, gebruind en zorgeloos
heeft hij, terwijl hij naar mij lacht,
de oorlog voor mij meegebracht....
Tevens zijn er boodschappen van oud-minister van Defensie Hans Hillen en de Inspecteur der Veteranen, generaal A. Oostendorp. Enkele citaten uit die boodschappen:
Generaal Oostendorp: “Ik betuig diep respect voor de veteranen die zich in die moeilijke periode hebben ingezet voor een – naar later bleek – onmogelijke opgave.”
Hans Hillen: “De speciale band die velen van u hebben ontwikkeld met de mensen hier voor wie u indertijd bent opgekomen, tekent uw bewonderingswaardig engagement.”
Het dodenappèl in het oude KLM-Hotel op Biak is hét breekpunt in de reis. Het hele gezelschap vliegt letterlijk uit elkaar naar hun standplaatsen uit het verleden, van en met Merauke tot en met het vroegere Hollandia, van de Baliem tot de Wisselmeren. En dat betekent dat vrijwel alle reizigers in drooggelegde gebieden terecht komen, plaatsen waar officieel geen alcohol en dus geen bier te koop is. Radboud van Grieken (Verbindingsbataljon) later: “Ik heb nog nooit zoveel cola en water gedronken als in de afgelopen weken.”
Gelukkig valt het in Nabire en Kaimana mee. In Kaimana is na enig aandringen bij een oude Chinees een doos van 24 blikjes Bintang te koop voor “slechts” 1,2 miljoen RP: ongeveer honderd euro! De oude man kan zich de dorst van de laatste Nederlandse troepenmacht in de Oost nog zeer goed herinneren en houdt daarom hardnekkig aan zijn hoge vraagprijs vast: “Mijnheer, ik loop risico en dat risico zit bij de prijs in.”
Beter duur dan niet te koop, bedenken we uiteindelijk en zo zitten we 's avonds voor ons hotel een prima gekoeld pilsje te drinken ten aanschouwen van iedere voorbijganger, voorbijgangers die vrolijk naar ons zwaaien.
Kampong Lobo
Op ruim drie uur varen van Kaimana ligt de kleine kampong Lobo, een kampong waar in een ver verleden een bestuurspost met fort was gevestigd, Fort Du Bus. Dat fort stelde niet veel voor: een houten pallisade met daarbinnen enkele primitieve onderkomens, zo primitief dat de KNIL-soldaten allemaal door ziekten om het leven kwamen. Een eenvoudig gedenkteken herinnert er aan hun eenzame dood.
In Lobo heeft de tijd niet stilgestaan. Er is een poging gedaan alle woningen te voorzien van waterleiding. Dat is mislukt, door gebrek aan onderdelen. De leidingen liggen er, voor een deel al overwoekerd, maar de koppelstukken ontbreken.
Er is een schooltje, geheel zonder leermiddelen. Met slechts een schoolbord en wat krijtjes moeten de leraren maar zien hoe hun kennis over te dragen. In een van de lokaaltjes hangt een verscheurde landkaart van Papoea, vernield omdat de kinderen de kaart waardeloos vonden: hun kampong staat er immers niet op.
De grote steiger is niet af. Van enige vorm van gezondheidszorg is niets te vinden. Echter wel zorg voor de geest: er wordt in Lobo gebouwd aan een enorme kerk, in omvang gelijk aan de overmaatse dorpskerken in Brabant, de gestolde geloofsbelijdenissen van de triomferende kerk uit de tijd van het Rijke Roomsche Leven.
En dat fenomeen van grote gebedshuizen valt in heel Papoea waar te nemen. Alom schieten moskeeën en kerken uit de grond, de moskee in Kaimana telt acht minaretten, biedt ruim plaats aan honderden biddende moslims. Maar na de oproep vrijdagsmiddags doen slechts enkele mannen bij de moskee hun schoenen uit en betreden de moskee voor hun gebed.
Last post
Zoals gebruikelijk bij herinneringsreizen hebben de meeste deelnemers zich een taak gesteld. Het brengen van geld en (hulp)goederen op afgesproken adressen of eenvoudig om met een klein geschenkje een Papoeakind wat kleur in het leven te brengen.
Veteraan René Hoksbergen, emeritus hoogleraar Universiteit Utrecht, is in het bijzonder op zoek naar wat de meer bestuurlijke autonomie voor de Papoea's nu eigenlijk voorstelt. Hij heeft geen enkel antwoord kunnen vinden.
Weer anderen brengen bezoeken aan de families van naar Nederland gevluchte Papoea's of maken foto's van de vroegere woonhuizen van Nederlandse kolonisten die in 1962 gedwongen werden te repatriëren.
Joop Matthijse vliegt met vier man naar Merauke en maakt samen met hen een avontuurlijke 4WD-tocht naar de afgelegen kampong Baad. Joop: “Vroeger stikte het hier van de herten, kangoeroe's en muskieten. We hebben er tijdens de hele rit niet één gezien. Wat hebben ze ermee gedaan? Allemaal opgegeten?”
Jellie Klaster volvoert een emotioneel zware en tegelijk diepe voldoening gevende taak. Zij vertelt: “Ik ben ik afgereisd naar Papoea, het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea om de sporen van mijn vader na te lopen en zijn as uit strooien over dit land waar hij als negentienjarige marinier een heftige tijd meemaakte. Op mijn laatste reisdag heb ik samen met mijn man en een groepje oud-mariniers zijn as uitgestrooid vanaf het uiterste puntje van de Vogelkop te Sorong. De oud-mariniers hebben de Last Post geblazen en gesalueerd voor mijn vader.”
Kerstman
In Papoea is de Kerstman een geziene figuur die met een toeterende optocht wordt ingehaald. De Kerstman komt niet alleen: hij brengt zijn bruid mee en ook nog eens tientallen hulpkerstmannen die de... Japanse vlag meevoeren. Mogelijk betekent de vlag voor de Papoea's dat de kerstman uit Tokio komt. In veel hotels staan opgetuigde kerstbomen en hoor je er de ganse dag Bing Crosby onder de palmbomen zingen: I am dreaming of a White Christmas..... hetgeen in Papoea wel niet zal lukken.
Precies op 1 december, de dag waarop in de Nederlandse tijd de Papoea's een eigen vlag kregen, een volkslied en de stellige belofte dat Nederland Nieuw-Guinea naar zelfstandigheid zou begeleiden, landen we in Jayapura, het vroegere Hollandia en ook nu nog de hoofdstad.
Het vliegveld wordt nadrukkelijk bewaakt door zwaar bewapende, glimmend gepoetste militairen, leden van het merkwaardigste leger ter wereld dat nooit is ingezet tegen een buitenlandse vijand, maar uitsluitend tegen de eigen bevolking, een krijgsmacht, zeker in Papoea, met een bedenkelijke reputatie. Er staan verdekt opgestelde pantserwagens en we zien waterkanonnen.
Op weg naar de stad komen we kleine demonstraties tegen, bestaande uit een tiental pickups met daarop zingende en schreeuwende Papoea's, allemaal voorzien van witte vlaggen. Motoragenten begeleiden de stoet. Ze mogen kennelijk hun gang gaan, mits het bij een rondje rijden, witte vlaggen en wat leuzen schreeuwen blijft.
Meteen zijn we bij de les en letten beter op. Nergens zien we OPM (Organisasi Papua Merdeka) op muren of schuttingen geklodderd, nergens hangt de Morgenstervlag uit. Maar we weten allemaal wat de witte vlaggen betekenen en we vrezen en beseffen dat de dag waarop die witte vlag kan worden ingewisseld tegen de roodwitblauwe Morgenster heel ver weg is.